De geschiedenis van Karate-do is nauw verbonden met die van het Zen-boeddhisme, en gaat terug naar het oude China.
De grondlegger van het Zen-boeddhisme, Bodhi Dharma (+/- 500 jaar V.C.) vond de lichamelijke conditie van de monniken
die hij onderwees slecht en ontwikkelde een systeem van geestelijke en lichamelijke oefeningen.
Uit deze oefeningen ontstond een systeem van ongewapend gevecht dat later zijn weg vond door heel China, en naar
het eiland Okinawa.
In de 15e eeuw werden tijdens de Sho dynastie, door de Japanse overheersers alle wapens op Okinawa verboden.
In deze periode werd het ongewapend gevecht ongekend populair.
Het Karate-do (‘weg van de lege hand’) en ook het Kobujutsu (dat staf, sai en alledaagse landbouw-werktuigen als wapens
leert gebruiken) werden geboren.
Oorspronkelijk werd het Karate-do alleen ’s nachts in het geheim beoefend.
In 1921 werd het onder leiding van Gichin Funakoshi geïntroduceerd in Japan.